operatie door letselschade

Verzekerd van ellende Vrij Nederland 1 september 2012

Letselschadeadvocaat een praktijkvoorbeeld

Bron: Vrij Nederland 1 september 2012, jaargang 73
Door Frans Glissenaar

Jan Hammer (55) uit Hilversum heeft al sinds zijn jeugd een verlamming aan zijn rechterbeen, maar kon daar altijd goed mee leven. In 2007 krijgt hij echter last van zijn linkerheup, waarschijnlijk door een vorm van overbelasting. Zijn heup blijkt versleten en de orthopeden in het Tergooi ziekenhuis in Hilversum besluiten dat een operatie nodig is. ‘Ik heb toen nog tegen die artsen gezegd: heren, wees alstublieft heel voorzichtig, want dit is mijn goede been.’ Bij een versleten heup is het gebruikelijk dat de heup wordt verwijderd en een kunstheup wordt geplaatst, maar de behandelend arts en adviserend orthopeed willen een ‘resurfacing’ operatie doen, waarbij er een soort versteviging op de bestaande heupkop wordt geplaatst. ‘Ik heb nog gevraagd: hebben jullie ervaring met zo’n operatie? Dat bleken ze niet te hebben, maar ik hoefde me geen zorgen te maken, het zou zeker goed gaan.’
Maar het ging helemaal niet goed. ‘Toen ik wakker werd na de operatie was ik helemaal in shock. Ik heb heel lang op de recovery gelegen en bleef alsmaar pijn houden. En ik bleef heel erg bloeden.’

Eigenlijk had er de dag na de operatie direct een röntgenfoto van de heup gemaakt moeten worden, maar dat gebeurt niet omdat het Hemelvaartsdag is en de röntgenkamer gesloten. Die ging ook pas weer open na een lang weekend en dan blijkt dat het goed mis is: de heup is uit het heupgewricht geschoten en ook nog 90 graden gedraaid. Zodra dat is ontdekt wordt er een revisie operatie uitgevoerd en alsnog een kunstheup geplaatst.
De revalidatie daarna verloopt moeizaam. Hammer gaat nog drie keer terug naar de behandelend orthopeed en die zegt iedere keer: ‘Heb geduld, het komt allemaal in orde.’
Maar uiteindelijk blijkt dat door de complicaties van de eerste, mislukte operatie een aantal zenuwen in het been zijn doorgesneden, waardoor Hammers linkerbeen nu ook deels verlamd is. In 2010 wordt hij daardoor volledig arbeidsongeschikt verklaard.
Volgens Hammer is gebleken dat er vóór de operatie niet alleen slijtage was aan de heupkop, maar ook aan het bekken. Dat hadden de orthopeden van het Tergooi ziekenhuis moeten zien, vindt hij. Bovendien is het naar zijn weten zeer ongebruikelijk om een resurfacing operatie uit te voeren bij iemand die al deels minder valide is. Hij probeert daar met het ziekenhuis over te spreken, maar men vindt dat er géén fouten zijn gemaakt.

Hammer neemt letselschadeadvocaat Maya Spetter in de arm. Zij stelt op 2 december 2010 namens hem het ziekenhuis aansprakelijk. Het ziekenhuis schakelt daarop MediRisk in en dan begint een proces van vertraging en trainering. Het duurt meer dan een half jaar voordat MediRisk een standpunt inneemt over het al dan niet erkennen van de aansprakelijkheid. Advocaat Spetter doet haar best om MediRisk tot actie te manen, maar dat heeft weinig nut. ‘Je krijgt de juiste persoon nooit aan de telefoon, beloftes dat er wordt teruggebeld worden nooit ingelost en als je om iemands mailadres vraagt zegt de telefoniste dat ze dat niet mag geven.’
Omdat MediRisk de Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid (GOMA) heeft ondertekend, wijst Spetter de verzekeraar op het feit dat die binnen drie maanden een standpunt over aansprakelijkheid moet innemen. Als dat ook niet helpt doet ze 26 juni 2011 schriftelijk haar beklag bij het bemiddelingsloket van de Letselschaderaad, onder wiens auspiciën de GOMA is vastgesteld. Op 14 oktober komt er dan eindelijk weer leven in de zaak. De behandelaar van de zaak, die in een eerder stadium ziek was geweest, waardoor een vervanger was ingeschakeld, schrijft op die datum monter: ‘De behandeling van bovengenoemde kwestie werd door mij weer ter hand genomen.’ Hij geeft in die brief toe dat de vertraging deels is veroorzaakt ‘in het blijven liggen van de behandeling’, maar hij zal nu voor spoed zorgen. Overigens niet direct, want ‘komende week ben ik met vakantie’.
Niettemin volgt twee weken later toch het voorstel om een onafhankelijke deskundige in te schakelen die moet beoordelen of het ziekenhuis al dan niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade van Hammer. MediRisk komt met een concept vraagstelling en een voorstel voor de deskundige. Maya Spetter stuurt op 28 februari 2012 een brief met een aantal opmerkingen en voorstellen tot wijziging van de vraagstelling. Daar reageert MediRisk ook weer met grote traagheid op. Pas op 16 mei laat de huidige behandelaar van de zaak – de eerdere behandelaar die de zaak weer monter had opgepakt is weer verdwenen – weten dat haar medisch adviseur de vraagstelling nog aan het onderzoeken is. Op 5 juni komt er pas een inhoudelijke reactie.

Nu doet Jan Hammer, in overleg met Spetter, zelf zijn beklag bij de Letselschaderaad, want opnieuw houdt MediRisk zich niet aan de GOMA richtlijn. Dat is op 8 juni. Daarna krijgt hij van de juriste van de Letselschaderaad verschillende keren te horen dat die pogingen onderneemt de behandelaar van MediRisk te bereiken, maar dat dat niet lukt. Op 16 juli laat zij Hammer het volgende weten: ‘Ik ben bezig geweest met het bereiken van mevrouw X, maar helaas heb ik haar niet te pakken gekregen en kan de secretaresse geen belafspraak voor mij maken. Mevrouw X. is nu met vakantie, maar donderdag is haar vervanger weer aanwezig.’
Diezelfde 16 juli ‘s morgens heeft Vrij Nederland op het kantoor van MediRisk een interview met directrice Marjoleine van der Zwan. Gevraagd naar het waarom van de vertraging in de zaak van Jan Hammer stelt Van der Zwan dat dit toch vooral wordt veroorzaakt door de houding van de letstelschadeadvocaat. Ze zegt ook dat men bij MediRisk al negen maanden zit te wachten op een reactie van advocaat Spetter op hun voorstel. Van de hierboven genoemde brief van 28 februari dit jaar heeft Van der Zwan geen weet. ‘Die hebben wij niet in het dossier’, zegt ze. En ze voegt daar nog aan toe: ‘Wij hebben de dossiers natuurlijk wel op orde.’ Als Vrij Nederland opmerkt dat er dan toch ergens iets mis moet zijn gegaan stelt ze nogmaals: ‘Wij weten niet dat er op 28 februari een reactie is geweest, anders zou ik het ook niet naar voren brengen.’
De volgende dag laat Van der Zwan telefonisch weten dat er iets niet goed is gegaan. Er is wél een brief van 28 februari en daar is door MediRisk ook op gereageerd. Die brief zit ook wél in het dossier, maar dat was niet aan haar doorgegeven.

Het lijkt typerend voor de gang van zaken bij MediRisk: men ontkent, men weet het niet, men gaat het nog eens uitzoeken. En dat terwijl mevrouw Van der Zwan nog zo haar best doet om de goede wil en betere procedures van MediRisk te schetsen. Zo stelt ze dat men er vanuit MediRisk bij betrokken ziekenhuizen altijd op hamert contact te blijven houden met de slachtoffers van een medische fout. Maar in de zaak-Hammer is daarvan geen sprake. Het ziekenhuis, noch de betrokken orthopeed, heeft ooit meer wat van zich laten horen. Desgevraagd meldt het Tergooi ziekenhuis in een schriftelijke reactie: ‘Contact opnemen met de patiënt in de tussentijd is in heel veel situaties lastig omdat het de zorgvuldigheid van het proces negatief kan beïnvloeden en de verhoudingen kan vertroebelen. Eén bron van informatie per partij, dus de contactpersoon bij Medirisk en de advocaat van de persoon die de claim indient, is het standaard advies van de verzekeraar en advocaat.’ Met andere woorden: volgens het Tergooi ziekenhuis luidt het advies van MediRisk om juist géén contact met het slachtoffer te hebben.

De zaak van Jan Hammer is typerend voor de manier waarop MediRisk vaak met de afhandeling van schadezaken omgaat. Letselschade advocaten en belangenbehartigers klagen al jaren over de traagheid waarmee zaken worden behandeld. ‘Patiënten zijn eigenlijk dubbel slachtoffer: eerst van een medische fout en vervolgens van de behandeling van de verzekeraar’, zegt Yme Drost, letselschadespecialist, die onder andere de belangen behartigt van 188  slachtoffers van neuroloog Jansen Steur in het MST-ziekenhuis in Enschede. Volgens hem is het doel van die vertragingen duidelijk: het slachtoffer zo murw maken, dat hij afziet van verdere procedures of akkoord gaat met een laag schikkingsbedrag. Drost wijst er ook op dat MediRisk is opgericht en wordt gefinancieerd door artsen en ziekenhuizen. ‘In feite zijn het dus dezelfde artsen die de fouten maken, die het beleid bepalen van de verzekeraar.’
MediRisk is een zogenaamde onderlinge waarborgmaatschappij, ontstaan op initiatief van de ziekenhuizen, met ondersteuning van de VvAA, de Vereniging van Arts en Auto. Ongeveer zeventig procent van de ziekenhuizen in Nederland is bij MediRisk aangesloten.
Dat deze verzekeraars er belang bij hebben de financiele schade zo veel mogelijk te beperken is begrijpelijk, gezien hun achtergrond en taakstelling. ‘Dat hoort een beetje bij hun rol’, zegt professor Johan Legemaate, hoogleraar gezondheisrecht aan de Universiteit van Amsterdam.
Volgens Legemaate is het aantal slachtoffers dat recht heeft op een schadevergoeding ook veel hoger dan de ongeveer 1200 gevallen per jaar waarbij schade wordt uitgekeerd. ‘Er is een groep slachtoffers die er tegenop ziet een procedure te starten. Er is ook een groep die wel haar beklag doet, maar die afhaakt als het ziekenhuis de aansprakelijkheid niet erkent. Niet alle patiënten hebben dan de kracht en de wil om door te zetten. De procedures zijn ingewikkeld en als zaken voor de rechter komen duurt het allemaal veel te lang.’

‘Hoe kunnen wij u nu helpen hier uit te komen?’, verzucht rechter Dozy van het gerechtshof in Arnhem. Het is 4 juli 2012, halverwege de zitting, in het conflict tussen het Sint Antonius Ziekenhuis en de familie Holm. De voorzitter van het college doet verwoede pogingen om de partijen te bewegen weer om tafel te gaan zitten. Meer dan drie uur later slaagt die poging en wordt een afspraak gearrangeerd tussen de advocaten van beide partijen. Maar dat betekent nog lang geen oplossing van het geschil, zo zal later blijken. Het is slechts minde een tussenakte in een conflict dat zich al zes jaar voortsleept.
Mevrouw Mia-Holm Delbressine (toen 79) woonde in huis bij haar dochter Sylvia in Breukelen. Haar andere dochter, Madelein, was die fatale avond van 7 januari 2006 bij hen op bezoek. ‘Ze was net naar bed gegaan en wij zaten hier op de bank. Toen hoorden we opeens een harde klap’, vertelt Madelein. Moeder blijkt van de trap gevallen en ligt onder in de hal, met een bloedende hoofdwond. Ze bellen 112 en moeder wordt met een ambulance naar het Oudenrijn ziekenhuis in Utrecht gebracht. Op de afdeling spoedeisende hulp wordt ze door de dienstdoende arts aan haar hoofdwond geholpen. Ook wordt er een scan van haar hoofd gemaakt. Beide dochters blijven tot vijf uur ‘s morgens bij hun moeder en gaan dan naar huis om te slapen. Ze drukken de arts op het hart hen vooral te bellen als er iets aan de hand zou zijn. Maar kennelijk is er niets loos.
Als Madelein de volgende avond haar moeder weer bezoekt blijkt het helemaal niet goed te gaan met haar. Ze is in de war en zeer onrustig en ze moet twee keer overgeven.Volgens een verpleegkundige is dat geen reden om ongerust te zijn. Maar om half vijf de volgende morgen krijgen de dochters een telefoontje dat hun moeder in coma ligt. De neuroloog die er bij is gehaald vertelt hen dat de situatie ernstig is en dat moeder direct naar het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU) moet worden vervoerd voor een spoedoperatie. De dochters vragen zich af of het wel nut heeft hun moeder nog te opereren. Maar de neuroloog stelt dat, als hij daarvoor geen toestemming krijgt, hij dat zal moeten melden bij het Openbaar Ministerie. ‘We kregen verder helemaal geen informatie en hadden dus geen enkele keuze’, zegt Madelein.

Moeder overleeft ternauwernood en verblijft na de operatie drie weken op de Intensive Care. Uiteindelijk blijkt mevrouw Holm aan haar rechterzijde helemaal verlamd en ze kan niet meer praten. Na zes weken in het UMCU verblijft ze tien weken in een verpleeghuis om te revalideren en daarna wordt ze in een ander verpleeghuis opgenomen. Daar blijkt het personeel niet goed met haar om te kunnen gaan, regelmatig vinden haar dochters haar onverzorgd terug, zittend in haar eigen ontlasting, of huilend in haar rolstoel op straat, in een poging om naar huis te gaan. Madelein Holm besluit haar moeder dan maar zelf in huis te nemen.
Ondertussen proberen de dochters er achter te komen wat er nu eigenlijk mis is gegaan. Ze vragen alle documenten uit het medisch dossier bij het UMCU op en lezen dat moeder bij haar val een hersenbloeding heeft opgelopen. Die bloeding was in het Oudenrijn ziekenhuis (destijds onderdeel van het Mesos Medisch Centrum) wel geconstateerd, maar er was niet adeqaat op gereageerd. Bovendien werden moeder en dochters Holm daarover helemaal niet geïnformeerd. In de daarop volgende dagen is door verpleegkundigen ook afgeweken van de voorgeschreven protocollen, waardoor veel te laat werd ingegrepen. Daardoor heeft mevrouw Holm meer dan anderhalf etmaal met een onbehandelde bloeding in haar hoofd in het ziekenhuis gelegen, wat er toe heeft geleid dat één hersenhelft helemaal niet meer functioneert.

In oktober 2006 confronteren de dochters Holm de neuroloog die destijds de spoedoperatie had bevolen met hun bevindingen en die beaamt dat er een ernstige fout is gemaakt. Eind november 2006 vindt er een gesprek plaats met het afdelingshoofd van de afdeling Spoed & Diagnose, die haar spijt betuigt, maar geen antwoord heeft op de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren. De afdeling Spoedeisende Hulp, waar mevrouw Holm die eerste nacht is behandeld, weigert met de dochters te spreken. In januari 2007 vindt een gesprek plaats met een maatschappelijk werkster van het ziekenhuis. In dat gesprek vragen de zusters Holm om praktische hulp bij de verzorging en huisvesting van hun moeder, zoals ze eerder ook al in het gesprek met de neuroloog hebben gedaan. Na ruggespraak laat de maatschappelijk werkster weten dat hulp niet mogelijk is en dat het beter is een klachtenprocedure te starten. Dat doen ze en ze dienen in februari vier klachten in. In augustus 2007 verklaart de klachtencommissie drie van de vier klachten gegrond. De Raad van Bestuur stuurt daarop een een excuusbrief aan Madelein Holm en deelt mee dat de behandeling van acute neurologische patiënten op de afdeling Spoed & Diagnose voortaan anders zal worden georganiseerd. ‘Hiermee hopen wij in de toekomst dit soort zaken te kunnen voorkomen.’

Daarop stellen de dochters, begin 2008, het ziekenhuis aansprakelijk. Het ziekenhuis schakelt haar verzekeraar MediRisk in. De verzekeraar laat een onafhankelijk neuroloog een onderzoek instellen. Die concludeert dat, als mevrouw Holm direct aan haar hersenbloeding zou zijn geopereerd, zij er waarschijnlijk geen schade aan zou hebben overgehouden. Het ziekenhuis erkent na dit rapport haar aansprakelijkheid.
En dan begint het conflict dat tot op de dag van vandaag voortduurt. De dochters willen dat het ziekenhuis de schade zodanig vergoed, dat zij hun moeder zo goed mogelijk kunnen verzorgen. Dat wil zeggen: een deel van de week in huis bij Sylvia, een deel van de week in huis bij Madelein. De woningen moeten daardoor worden verbouwd, omdat moeder in een speciaal soort rolstoel zit. Daarnaast heeft ze 24 uurs zorg nodig, omdat ze bijna niets zelf kan en bijvoorbeeld dus ook ‘s nachts moet worden geholpen om naar het toilet te gaan. De dochters vinden dat hun moeder – die verstandelijk gewoon honderd procent is – recht heeft op een volwaardig leven, dat leidde ze immers ook vóór de fatale fout in het ziekenhuis.

Het Mesos Oudenrijn, dat na een fusie in 2009 onderdeel is gaan uitmaken van het Antonius Ziekenhuis, vraagt MediRisk de schadevergoeding af te handelen. En dat gaat al snel fout. MediRisk stuurt een schaderegelaar op de familie Holm af, die op alles afdingt. ‘Hij wilde sowieso maar 85 procent van de schade betalen, want mijn moeder was al oud en zou op den duur toch wel in een rolstoel terecht zijn gekomen’, zegt Madelein Holm.
Het conflict leidt uiteindelijk tot een rechtszaak, waarbij het Antonius Ziekenhuis en MediRisk het onderspit moeten delven. Op 9 februari 2011 vonnist de rechtbank Utrecht in het voordeel van de familie en wordt het ziekenhuis veroordeeld tot het betalen van een bedrag van zo’n 450 duizend euro aan smartegeld en schadevergoeding. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, hetgeen wil zeggen dat er óók betaald moet worden als de veroordeelde in beroep tegen de uitspraak gaat. Het Antonius Ziekenhuis gaat inderdaad in beroep, maar weigert in eerste instantie te betalen. Men wil pas betalen als de familie Holm een bankgarantie overlegt, want men is er  -op voorspraak van MediRisk- van overtuigd dat in hoger beroep het bedrag omlaag zal gaan, en dan wil men een bedrag kunnen terugvorderen. De zusters Holm weigeren die bankgarantie en hun advocaat dreigt met een deurwaarder als er niet wordt betaald. Vervolgens wordt er wel betaald, maar legt het ziekenhuis beslag op een groot deel van het geld. Het ziekenhuis meent dat er eigenlijk geen kosten hoeven worden te vergoed, omdat de familie Holm een Persoons Gebonden Budget krijgt en gemeentelijke subsidies voor de verbouwingen. En de honderdduizend euro aan smartegeld die door de rechter is vastgesteld, zou moeten worden gehalveerd. De advocaat van de familie Holm spant een kort geding tegen het beslag aan, dat wordt gewonnen.

In die sfeer is het begrijpelijk dat de partijen lijnrecht tegenover elkaar staan. Toch beweert het Antonius Ziekenhuis herhaaldelijk dat men niets liever wil dan in samenspraak met de familie de zaak tot een goed einde te brengen. Ter zitting wordt zulks nog betoogd door Joos Hakvoort-Van Dooren, juridisch adviseur bij het ziekenhuis. Maar het aantekenen van beroep en het leggen van beslag duidt toch niet op de wil om tot een schikking te komen?
‘Dat moet ik ontkrachten’, stelt Dirk Schraven van de Raad van Bestuur van het Antonius Ziekenhuis. ‘Er is een juridisch proces van stappen die elkaar opvolgen om uiteindelijk een bepaalde uitspraak op tafel te krijgen, en er is een paralel proces waarin het uiteindelijk in het gezamenlijk belang is om zo snel mogelijk tot een overeenkomst te komen. En die sluiten elkaar niet uit. Ik denk niet dat je door bepaalde stappen in het juridische proces aangeeft dat je wel of niet wilt schikken. En wij leunen daarin ook wel enigszins op de expertise van MediRisk en de advocaten.’
In dat laatste zit hem misschien ook wel het grootste probleem, want MediRisk lijkt in deze hele kwestie alleen maar uit op het beperken van haar financiële schade. Contact tussen het ziekenhuis en de familie is er sinds 2007 niet meer geweest. Brieven van de zusters Holm aan de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht worden steeds beantwoord met de mededeling dat de afhandeling van de schade in handen is van MediRisk.

Volgens Schraven betekent dat echter niet dat het ziekenhuis zich niet heeft ingespannen om tot een schikking met de familie Holm te komen. In de anderhalf jaar dat hij lid van de Raad van Bestuur is heeft hij drie maal met MediRisk en haar advocaat overlegd over de kwestie, om de grenzen van een eventuele schikking te bepalen. Volgens Paul ten Brummelhuis, advocaat van de familie Holm, hebben er in 2011 vier gesprekken plaats gevonden tussen hem en de advocaat van MediRisk, waarbij hij heeft gepoogd om tot een schikking te komen. ‘Maar uiteindelijk is dat afgeketst omdat MediRisk alleen maar wilde praten over een maximaal eindbedrag. Eerlijk gezegd heb ik er nooit iets van gemerkt dat het ziekenhuis moeite doet om tot een schikking te komen.’
De advocaten van beide partijen zijn nu opnieuw in onderhandeling over de vraag of een schikking mogelijk is en welke geschilpunten dan nog aan het gerechtshof moeten worden voorgelegd. Maar weer lijkt het er op dat MediRisk niet wil meedenken over een manier waarop de zorg- en huisvestingskosten het beste kunnen worden vergoed. De dochters Holm staat ondertussen het water aan de lippen, zowel financieel, als fysiek en emotioneel. Zij voeren al zes jaar strijd, terwijl ze tegelijkertijd de zware dagelijkse zorg voor hun moeder dragen.

Volgens het ziekenhuis is de zaak van de familie Holm een uitzondering, die zich niet zo snel meer zal herhalen. Vandaag de dag zijn er protocollen en procedures die moeten voorkomen dat er na medische fouten langlopende conflicten en juridische geschillen ontstaan. Volgens Joos Hakvoort probeert het ziekenhuis nu direct na een incident een conflict te voorkomen. ‘We nemen nu veel meer een pro-actieve houding aan en gaan samen met de mensen kijken: wat willen jullie, waarmee kunnen we jullie van dienst zijn? Want de één zoekt erkenning en de ander wenst een passende vergoeding.’
En volgens Dirk Schraven is er intensief contact met MediRisk, waarbij iedere maand alle lopende zaken worden doorgenomen om te kijken of er niet meer tempo kan worden gemaakt als dat nodig is. Ook wordt gekeken of in sommige gevallen onnodige procedurele stappen kunnen worden overgeslagen. Schraven wil daarbij nog benadrukken dat er volgens hem veel verbeterd is bij MediRisk, sinds daar twee jaar geleden een nieuwe directie is aangetreden.

Het is echter de vraag of het bij MediRisk niet bij goede plannen en voornemens blijft. Volgens directrice Van der Zwan is men met een aantal grote belangenbehartigers (letselschadespecialisten die geen advocaat zijn) en advocatenbureaus bezig tot goede werkafspraken te komen, om de processen soepeler te laten verlopen. Eén van de partijen waarmee zulke afspraken zijn gemaakt is volgens haar Beer Advocaten, het kantoor met de meeste medische aansprakelijkheidszaken van Nederland. Maar daar is men niet heel erg enthousiast. ‘Er wordt inderdaad wel overlegd met MediRisk, maar dat zijn niet altijd vreugdevolle gesprekken. MediRisk probeert werkafspraken te maken met ons, maar op een aantal essentiële punten kunnen we elkaar niet vinden’, zegt John Beer. ‘We krijgen van MediRisk ook steeds te horen dat wij een andere koers varen dan andere belangenbehartigers. Maar wij voelen er niets voor om dingen anders te doen omdat MediRisk dat wil. Het enige dat voor ons telt is het belang van onze cliënten.’ Zijn collega Marco Zwagerman, die bij de gesprekken met MediRisk is betrokken, wijst er op dat een eerder gemaakte afspraak over de vraagstelling aan medisch deskundigen onlangs door MediRisk eenzijdig van tafel is geveegd. ‘Overigens is het initiatief om werkafspraken te maken een aantal jaren geleden door ons genomen. En op een aantal punten hebben we ook goede afspraken. Maar het verbetert de samenwerking natuurlijk niet echt als een gemaakte afspraak zonder overleg wordt opgezegd.’

Dat schadeafhandeling ook echt anders en beter kan bewijst het beleid van het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht. Aanleiding voor de beleidswijziging was de
zaak van familie De Visser. Mevrouw Jenny de Visser (toen 69) wordt in 2000 aan haar baarmoeder geopereerd in het Albert Schweitzer ziekenhuis in Dordrecht. Na de operatie voelt ze zich niet echt beter. Acht jaar lang houdt ze last van buikpijn, buikvlies- en blaasontstekingen en verschillende infecties. Ze heeft grote problemen met eten en ontlasten en moet in 2008 opnieuw in het ziekenhuis worden opgenomen, nu met uitdrogingsverschijnselen. Ze wordt opnieuw geopereerd en dan vinden artsen een redon drain, een plastic slangetjes dat wordt gebruikt om tijdens een operatie vocht af te voeren, in de buikholte. Dat slangetje heeft daar dus acht jaar lang gezeten.
Vanaf dat moment stellen mevrouw De Visser en haar zoons het ziekenhuis aansprakelijk voor het leed dat haar in de voorgaande jaren is overkomen. Het ziekenhuis en MediRisk stellen dat er geen causaal verband is tussen de klachten die mevrouw De Visser acht jaar lang heeft gehad, en de aanwezigheid van het slangetje in haar buikholte. Ook wordt er vanuit het ziekenhuis geen enkele poging gedaan om mevrouw De Visser en, na haar overlijden in 2010 haar zoons, excuses aan te bieden.

De Dordtse letselschade advocaat Tom Eskes, die door de familie is ingeschakeld, wordt eind 2011 hoorndol van MediRisk. Hij heeft in maart 2008 het ziekenhuis al aansprakelijk gesteld en doet dat na het overlijden van mevrouw De Visser nog twee keer. MediRisk betoogt ieder keer dat er geen aansprakelijkheid is en Eskes moet zelf maar zien te bewijzen dat het wel zo is. Hij doet al zestien jaar lang medische schadezaken en stuit keer op keer op de onwilligheid en vertragingstechnieken van de verzekeraar. ‘Op enig moment ben ik advocatuurlijk zo boos geworden dat ik dacht: als ik met MediRisk niet verder kan, dan ga ik zonder ze verder. Ik heb het hele dossier gekopieerd en naar de directie van het ziekenhuis gestuurd met de boodschap: kijk, zo gaat jullie verzekeraar met jullie patiënten om.’
Die noodkreet bleek te werken. John Taks, lid van de Raad van Bestuur van het Albert Schweitzer ziekenhuis, reageerde en nodigde de familie De Visser en advocaat Tom Eskes uit om de zaak te bespreken. Dat leidde tot een schikking, waar de familie De Visser tevreden mee was. ‘We waren blij dat we de zaak konden afsluiten’, zegt Cees de Visser. ‘Het duurde al veel te lang. We zijn er mee begonnen toen mijn moeder nog leefde. Als ze toen gewoon excuses hadden gemaakt had mijn moeder daar genoegen mee genomen, denk ik.’

Taks, sinds november 2010 bestuurder bij het ziekenhuis, met als portefeuille juridische zaken, vond het tijd voor een ander beleid ten aanzien van de omgang met medische fouten. ‘Er komen 200 duizend patiënten per jaar in ons ziekenhuis, we doen meer dan 50 duizend dagbehandelingen en we hebben 40 duizend opnames per jaar. Natuurlijk worden er dan wel eens fouten gemaakt. En dat geldt niet alleen voor ons ziekenhuis, dat geldt voor alle ziekenhuizen. In de zaak van de familie De Visser zie je dan dat zoiets al tien jaar sleept. Natuurlijk kun je dan discussieren over de vraag of er een directe relatie is tussen de klachten van die mevrouw en de fout die is gemaakt. Maar je moet je als maatschappelijke instelling ook afvragen: is het redelijk en billijk om daar zo’n langdurige procedure van te maken? Ik vind van niet.’
Toen Taks aantrad als bestuurder bleken er een aantal van zulke langslepende schadedossiers te bestaan. ‘Ik heb gezegd: we moeten al die zaken zo snel mogelijk oplossen. En we hebben besloten om voortaan op een andere manier om te gaan met fouten. Op het moment dat er iets fout gaat is dat ons verwijtbaar en is het onze verantwoordelijkheid om de zaak goed af te wikkelen, dat lijkt mij niet meer dan fatsoenlijk gedrag. Maar dat vergt ook wel een andere instelling van artsen en specialisten. Zij moeten ook het gevoel hebben dat, als zij een fout melden, wij niet direct met een bestraffend vingertje klaar staan en allerlei paniekerige maatregelen nemen. Dus wat we doen bij iedere foutmelding, is direct analyseren wat er is gebeurd, hoe dat is gekomen, wat de eventuele gevolgen kunnen zijn. En daar kan natuurlijk ook uitkomen dat het géén ernstig incident is. Is het een verwijtbare fout dan treden we in overleg met het slachtoffer en de familie en dan raad ik ze ook altijd aan om een professionele belangenbehartiger in de arm te nemen. En we blijven die zaak dan ook tot het einde volgen, we zeggen niet: laat MediRisk het maar verder oplossen.’

Tom Eskes is blij met die nieuwe wind die door het Albert Schweitzer ziekenhuis waait. ‘Na zestien jaar sta ik soms wel eens op het punt dat ik denk: ik doe die medische aansprakelijkheid niet meer. Ik heb mijn kasten vol zitten met medische dossiers van ziekenhuizen uit deze regio. Je kunt met MediRisk op geen enkele manier serieus  proberen het probleem op te lossen. Ze verzinnen iedere keer weer iets nieuws om iedereen het bos in te sturen. Ik heb in 2004 al eens aan een televisieprogramma over deze problematiek meegewerkt. En nu, acht jaar later, is er nog steeds niets veranderd en hebben we het nog steeds over dezelfde problemen. Gelukkig is er dan nu in ieder geval één ziekenhuis dat inziet dat het anders moet en anders kan.’

MediRisk laat weten zich niet te herkennen in ‘het eenzijdige beeld dat in het artikel wordt geschetst’, en distantieert zich nadrukkelijk van de gedachte ‘dat er sprake zou zijn van bewuste vertraging en trainering’.

Schadelast MediRisk
Bij MediRisk werden in 2010 1138 claims ingediend, in 2009 1259 claims. In 2010 moest in totaal 12,9 miljoen aan schadelast worden uitbetaald, in 2009 14,7 miljoen. MediRisk toont zich in haar jaarverslag 2010 blij met de ontwikkeling van minder claims en lagere schadelast. Vanuit MediRisk wordt ook steeds het belang van lagere schadelast benadrukt, want de kosten in de gezondheidzorg zijn al hoog en het gaat immers om overheidsgeld. Patiëntenorganisaties en letselschade advocaten stellen hier tegenover dat het slachtoffer van een medische fout moet vechten tegen een machtige verzekeraar, die óók met overheidsgeld wordt betaald. Namelijk uit de premies die artsen en ziekenhuizen inleggen en die dus indirect ook van de belastingbetaler en zorgverzekeraar vandaan komen.

Onderzoek
Aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam wordt momenteel onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot verbetering van de omgang met slachtoffers van medische fouten. Het onderzoek is een initiatief van het Fonds Slachtofferhulp Nederland en wordt ondersteund door onder ander de Consumentenbond en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF). Het onderzoek wordt geleid door de hoogleraren gezondheidsrecht Legemaate (Universiteit van Amsterdam) en Akkermans (VU). In de begeleidingscommissie zitten onder andere ook MediRisk en CentraMed. Eind dit jaar worden de resultaten van het onderzoek bekend. De bedoeling is dat er aanbevelingen uit komen die tot verbetering van de procedures zullen leiden.
‘Het is goed dat zo’n onderzoek wordt gedaan’, zegt Nicole Velthuis, woordvoerster van de NPCF. ‘Maar we moeten niet verwachten dat dat tot een oplossing leidt.’ De NPCF had haar hoop gesteld op de nieuwe Wet Cliëntenrecht en Zorg, die door het kabinet Rutte zou worden ingediend. ‘Het leek er op dat daarin de bewijslast zou worden omgedraaid, zodat dus voortaan het ziekenhuis en de arts moeten aantonen dat ze géén fout hebben gemaakt. Dan sta je als patiënt veel sterker.’  Door de val van het kabinet Rutte is het indienen van het wetsvoorstel voorlopig uitgesteld.
—–

Bovenstaand artikel geeft een praktijkvoorbeeld van een gespecialiseerd letselschadeadvocaat. Vraag ons kantoor gerust naar andere praktijkvoorbeelden van onze letselschadeadvocaat.

T 033 2100112

Letselschadeadvocaat Mr. Maya Spetter